fbpx

Heeft Je Kat Last Van Diabetes: De Ultieme Voedingsgids (2022)

Heeft Je Kat Last Van Diabetes: De Ultieme Voedingsgids (2022)

Diabetes mellitus (ook wel “suikerziekte” genoemd) is een van de meest gediagnosticeerde endocriene aandoeningen bij katten.

In feite:

Er zijn aanwijzingen dat het aantal nieuwe katten met diabetes in 1970 minder dan 0,1% was.

In 2007 was dit meer dan vertienvoudigd (bron).

Belangrijk om hier meer over te weten dus!

Laten we erin duiken.

1. Wat is Diabetes Mellitus?

1. Wat is Diabetes Mellitus?

Diabetes is een aandoening waarbij de kat constant verhoogde bloedglucosewaardes heeft.  

Het werkt als volgt:

Zodra de kat koolhydraten binnenkrijgt in de vorm van glucose (uit zetmeelrijke ingrediënten of suiker) stijgt de bloedsuikerspiegel (ook wel bloedglucosespiegel genoemd). 

Als de hoeveelheid koolhydraten teveel is voor het kattenlichaam stijgt de bloedsuikerspiegel buiten het normale bereik voor de gezondheid. 

Het alarm gaat af bij de alvleesklier (de pancreas), waardoor de cellen in de alvleesklier insuline gaan aanmaken. 

😄 Fun fact: Deze cellen worden bètacellen genoemd en zitten bij elkaar als eilandjes (groepjes) in de alvleesklier. Deze eilandjes worden Eilandjes van Langerhans genoemd omdat ze 1969 zijn ontdekt door de Duitse wetenschapper Paul Langerhans (bron).

Wanneer insuline in het lichaam komt heeft het onder andere twee taken:

  1. Glucose uit het bloed halen
  2. Stimuleren van transport naar cellen in het lichaam zodat glucose wordt gebruikt als energie

Wanneer deze twee taken zijn gelukt, daalt de bloedsuikerspiegel weer binnen het gezonde bereik.

De alvleesklier is weer opgelucht en kan weer een dutje gaan doen, haha. 

Maar wanneer dit niet lukt en grote hoeveelheden koolhydraten blijven binnenkomen (zoals bij het eten van droogvoer), dan blijft de bloedsuikerspiegel hoog (hyperglykemie).

Oftewel:

De glucose blijft in het bloed zitten van de kat zonder dat het ergens naartoe kan gaan. 

Blijft dit aanhouden dan noemen we deze staat waarin je viervoeter zich bevindt:

Diabetes Mellitus. Suikerziekte.

Conclusie: Er is sprake van diabetes of suikerziekte wanneer je kat constant verhoogde bloedsuikerwaardes heeft en het lichaam niet in staat is om het af te voeren.

Maar wat als je niks doet aan deze ophoping van glucose in het bloed?

2. Diabetes Kan Zorgen Voor Een Verhoogd Risico Op Overlijden

2. Diabetes Kan Zorgen Voor Een Verhoogd Risico Op Overlijden

Zodra je kat verhoogde bloedsuikerwaardes blijft hebben dan gebeurd meestal eerst het volgende (bron):

  • Je kat drinkt meer dan normaal (polydipsie)
  • Je kat plast meer dan normaal (polyurie)
  • Je kat eet meer dan normaal en blijft zeuren (polyfagie)
  • Je kat valt af

Wanneer dit niet opvalt bij je dan kunnen zaken erger worden:

  • Nierschade - Een teveel aan glucose in het bloed veroorzaakt schade aan de nierfilters. Ook gaat diabetes vaak samen met een hoge bloeddruk, waardoor ook de kleine aanvoerende bloedvaatjes in de nieren beschadigen (bron).
  • Polyneuropathie (verlamming) - Aantasting van de zenuwen kan leiden tot verlies van controle over de ledematen, depressie of urine- en darmincontinentie. Bij katten wordt dit vaak gezien als de plantigrade gang (afbeelding hieronder) (bron).
  • Bacteriële infecties - Infecties in de blaas komen vaak voor bij katten met een slechte glykemische controle (bron).
  • Hartaandoening - Onlangs meldde een kleine case-gecontroleerde studie met 20 diabetische katten dat diabetische katten een significant verhoogd risico hadden op overlijden door hartaandoeningen (bron).

Conclusie: Aanhoudende verhoogde bloedsuikerwaardes kunnen leiden tot nierschade, verlamming, infecties in de blaas en/of overlijden door een hartaandoening.

Veel van de gezondheidscomplicaties van diabetes kunnen worden geminimaliseerd of voorkomen door een strikte controle van de bloedglucosespiegels.

Hier gaan we het later over hebben, want het managen of beheersen van diabetes is afhankelijk van het type diabetes.

Dus laten we dat eerst bespreken.

3. De Twee Diabetes Types Die Ervoor Zorgen Dat Glucose Blijft Ophopen In Het Bloed

3. De Twee Diabetes Types Die Ervoor Zorgen Dat Glucose Blijft Ophopen In Het Bloed

Zoals gezegd krijgt je kat last van diabetes of suikerziekte wanneer het lichaam niet in staat is om veel glucose (een verteerde vorm van koolhydraten) uit het bloed af te voeren.

Dit leidt tot ophoping en komt door één van deze twee redenen:

  1. Type I - De alvleesklier maakt te weinig insuline aan waardoor niet alle glucose uit het bloed gehaald kan worden. Wanneer er meer glucose binnenkomt door bijvoorbeeld het eten van de meeste droogvoeren hoopt glucose zich op.

  2. Type II - Er wordt wel voldoende insuline aangemaakt om glucose uit het bloed te halen en af te voeren. Echter de cellen waar glucose naartoe wordt gebracht zijn resistent tegen insuline.

    In simpele woorden:

    Resistent houdt in dat de cellen ongevoelig of bestand is tegen - in dit geval insuline.

    Nog simpeler gezegd (haha):

    Zodra het bootje (insuline) voor de deur (cel) staat met glucose erin. Gaat de deur niet open.

    Hierdoor blijft glucose ook in het bloed zitten.

Laten we hier dieper in duiken.

Type I Diabetes 

Er is dus sprake van type I diabetes wanneer de alvleesklier niet in staat is om voldoende insuline aan te maken. 

Dit wordt veroorzaakt door de immuungemedieerde vernietiging van de bètacellen (die dus insuline aanmaken) door T-cellen en antilichamen.

Met andere woorden:

Het immuunsysteem van de kat is té actief, waardoor het lichaam letterlijk tegen zichzelf vecht. 

In dit geval is het toedienen van insuline (exogene insuline) de enige manier om te overleven. 

Echter, is type I diabetes bij katten niet voldoende onderzocht (bron, bron).

Type II daarentegen komt voor bij meer dan 80% van de katten (bron).

Type II Diabetes

Bij dit type zijn de lichaamscellen, die normaal gesproken reageren op insuline, niet meer zo vatbaar voor insuline. 

Dit noemen we dus insulineresistentie.

Gebaseerd op glucosetolerantietests en gemeten insulinegehalte lijkt het erop dat insulineresistentie een veelvoorkomend kenmerk is van diabetes bij katten (bron).

Aanhoudende verhoogde bloedsuikerspiegel (hyperglykemie) is het gevolg van insulineresistentie en kan zorgen voor glucose-toxiciteit.

Glucosetoxiciteit verergert de metabole afwijkingen van diabetes en leidt tot verminderde insulineafgifte en tot vernietiging en verlies van bètacellen.

Maar insulineresistentie is niet het enige kenmerk van type II diabetes.

In feite:

Amyloïde-afzetting in de eilandjes van Langerhans is een consistente bevinding bij katten met diabetes. 

Amyloïde is een wasachtige, doorschijnende substantie die voornamelijk uit eiwitten bestaat en voortkomt uit het hormoon amyline.

Dit is wat DiabetesType1.nl zegt over amyline:

Amyline is een hulpje van insuline, maar heeft niet zoveel direct te maken met de bloedsuikers. 

In plaats daarvan werkt het hormoon via drie belangrijke indirecte routes:

  1. Het hormoon remt de afgifte van het hormoon glucagon. Glucagon is de welbekende tegenhanger van insuline. Afgifte van glucagon zorgt voor een stijging in de bloedsuikers. Doordat amyline glucagonafgifte remt, voorkomt het verdere stijging van bloedsuikers.
  2. Het hormoon remt de lediging van de maag. Het duurt langer voordat je eten je darmen bereikt. Hierdoor worden de voedingsstoffen in je eten minder snel opgenomen in de darm. En stijgt de bloedsuiker dus minder hard.
  3. Amyline stimuleert het gevoel van ‘vol zitten’ na het eten. Hierdoor stop je eerder met eten en stopt dus ook de stijging van je bloedsuikerspiegel.

De afzetting van amyloïde draagt ​​bij aan het verlies van bètacellen en dus aan de verminderde insulineafgifte (bron, bron).

Conclusie: Diabetes wordt veroorzaakt door twee interne mechanismen geclassificeerd als twee types. Het eerste type kenmerkt zich door een immuunsysteem die zichzelf vernietigd. Het tweede type kenmerkt zich door insulineresistente cellen en/of de afzetting van amyloïde.

Echter, er lijken meer factoren te bestaan die bijdragen aan diabetes dan de aangeboren insulineresistentie of immuunziekte.

4. Externe Factoren Die Een Rol Spelen Bij Het Krijgen Van Diabetes

4. Externe Factoren Die Een Rol Spelen Bij Het Krijgen Van Diabetes

Leeftijd
De kans op het ontwikkelen van diabetes neemt toe naarmate de kat ouder wordt. 

Tussen 70% en 90% van diabetische katten is 7 jaar of ouder, en meer dan 65% is 10 jaar of ouder op het moment van diagnose (bron).

Obesitas (overgewicht)
Obesitas is goed gedocumenteerd als een belangrijke risicofactor voor diabetes bij katten.

Tot 80% van de katten heeft overgewicht op het moment van diagnose, en katten met overgewicht hebben een bijna vijfvoudig verhoogd risico op het ontwikkelen van DM in vergelijking met katten met hun optimale gewicht (bron).

Castratie
Gecastreerde katers (mannelijke katten) hebben een hoger risico op het ontwikkelen van diabetes dan intacte katten van beide geslachten of gesteriliseerde vrouwtjes (bron).

Ziekten
Katten met onderstaande gezondheidsproblemen hebben ook een verhoogd risico (bron, bron, bron):

  • Pancreatitis - ontsteking van de alvleesklier)
  • Pancreatische neoplasie - alvleesklierkanker)
  • Acromegalie - zeldzame aandoening waarbij te veel groeihormoon wordt geproduceerd)
  • Hyperadrenocorticisme / Ziekte van Cushing - aandoening waarbij te veel cortisol wordt aangemaakt
  • Hyperthyreoïdie - te snel werkende schildklier

Medicijnen
De toediening van medicijnen zoals progestagenen en glucocorticoïden is in verband gebracht met diabetes bij katten (bron).

Rasspecifieke aanleg
Er zijn aanwijzingen voor een rasspecifieke aanleg bij katten. 

Afstammelingen van Burmese katten in Australië, Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk vertonen een hogere frequentie van diabetes in vergelijking met andere rassen en katten van gemengde rassen (bron).

In sommige lijnen wordt meer dan 10% van de katten getroffen (bron).

Genetica
Er is bewijs voor een genetische component van diabetes bij katten die niet rasspecifiek is. 

Sommige katten lijken vatbaar te zijn voor het ontwikkelen van glucose-intolerantie vanwege een van nature voorkomende lage insulinegevoeligheid.

Hoewel deze katten geen tekenen van diabetes vertonen wanneer ze in optimale lichaamsconditie worden gehouden, is de kans groter dan andere katten om diabetes te ontwikkelen als ze aankomen en zwaarlijvig worden (bron, bron).

Andere factoren 

  • Nauwelijks buiten komen (bron)
  • Weinig beweging (bron)

5. Behandeling van Diabetes door Voeding

5. Behandeling van Diabetes door Voeding

Zowel katten met type I als type II kunnen worden behandeld door voeding. Alleen hebben beide katten andere doelen.

De doelen van dieetmanagement bij een kat die type I heeft zijn:

  • Het verbeteren van bloedglucoseregulatie door voedingsstoffen aan het lichaam te leveren tijdens perioden waarin exogene insuline actief is
  • Het minimaliseren van fluctuaties in glucosewaarden na het eten van een maaltijd (dit wordt postprandiale fluctuaties genoemd)

De doelen van dieetmanagement bij een kat met type II diabetes zijn:

  • Verbeteren van de glykemische controle
  • Ervoor zorgen dat levenslange exogene insulinetherapie niet meer nodig is

Als je een plan gaat ontwikkelen voor je kat met suikerziekte dan moet je rekening houden met een aantal factoren:

  • De consistentie en het type dieet
  • De samenstelling van de voedingsstoffen
  • De calorie-inname
  • Het voedingsschema 
  • De aanwezigheid van andere ziekten

Consistentie en Type Dieet

Katten met diabetes moeten voer krijgen dat consistente hoeveelheden en bronnen van voedingsstoffen bevat.

Met name het type en de hoeveelheid voedingsstoffen die aan het lichaam worden geleverd, moeten van dag tot dag constant blijven, en de verhoudingen van calorieën in het dieet die worden geleverd door koolhydraten, eiwitten en vet moeten hetzelfde blijven.

Door dit constant te houden maken we het mogelijk om de externe insulinedosering aan te passen aan de behoeften van de kat.

In feite:

Als de ingrediënten of nutriëntensamenstelling van een dieet verandert, dan verandert de hoeveelheid koolhydraten, eiwitten en vetten ook.

Dit zorgt ervoor dat de nauwe koppeling van bloedglucosespiegels aan insuline-activiteit die nodig is voor een goede glykemische controle, wordt verstoord.

Daarom is het verstandig om kattenvoer te kiezen van een bedrijf die een vaste formule kan garanderen.

Bedrijven die vaste formuleringen gebruiken, zorgen ervoor dat de nutriëntensamenstelling en ingrediënten van het voer consistent blijven tussen batches.

Bedrijven die variabele formuleringen gebruiken, kunnen daarentegen ingrediënten wijzigen afhankelijk van de beschikbaarheid en marktprijzen.

💡 Tip: Zodra je een merk tegenkomt met een label zonder specificatie van de ingrediënten dan is de kans groot dat het een variabele formule gebruikt. 

Voorbeeld van een niet-gespecificeerde label: 

Ingrediënten: vlees en dierlijke bijproducten, granen, vis- en bijproducten, plantaardige eiwitextracten, mineralen, suiker.

Als het niet direct duidelijk is om wat voor type formule het gaat, probeer dan contact op te nemen met het bedrijf. 

De Belangrijkste Voedingsstoffen Voor Diabetes Katten

De voedingsstoffen die het meest belangrijk zijn om in de gaten te houden tijdens het kiezen van een geschikte kattenvoer zijn:

  • Eiwitten
  • Vetten
  • Koolhydraten
  • Vezels*
  • Chroom

Eiwit

Bij mensen met diabetes worden eiwitrijke diëten niet aanbevolen vanwege de kans op nefropathie.

Nefropathie is nierschade door diabetes.

Het is een ernstige complicatie en ontstaat bij ongeveer 30% van de mensen met diabetes (bron).

Hoge bloedglucosewaarden zijn namelijk schadelijk voor je nieren omdat ze de bloedvaten in de nieren en de nierfilters aantasten.

Deze complicatie van diabetes komt echter niet vaak voor bij katten, en eiwitbeperking voor diabetische katten is niet nodig en ook niet aanbevolen.

Het eiwitgehalte in voer voor diabetische katten moet hoger zijn (≥ 30%, op droge stof basis).

Maar het liefst meer dan 45% ME omdat uit onderzoek bleek dat hogere percentages bijdroegen aan meer vetverlies en minder spiermassa verlies (bron).

Zeker handig dus als je kat ook nog eens moet afvallen. 

Eiwit in plaats van vet wordt gebruikt om koolhydraten te vervangen, omdat vet in de voeding de insulineresistentie verhoogt en de glucosetolerantie verlaagt.

Wanneer katten een koolhydraatarm dieet krijgen, wordt aangenomen dat een verhoogd eiwitgehalte de hepatische gluconeogenese ondersteunt en genormaliseerde bloedglucoseconcentraties bij diabetische katten bevordert.

Dit betekent dat de eiwitten de taak van de koolhydraten overneemt bij het aanmaken van glucose via de lever en ervoor zorgt dat de hoeveelheden bloedsuikers terug gaan naar normale waardes.

In feite:

Glucose dat wordt geproduceerd via hepatische gluconeogenese wordt langzamer en constanter afgegeven in het bloed dan gluconeogenese op basis van koolhydraten.

Hierdoor schommelen bloedwaardes minder hard na het eten. Zoals ik eerder aangaf wordt dit wordt ook wel postprandiale fluctuaties genoemd.

Bovendien wordt aangenomen dat het eten van minder koolhydraten ervoor zorgt dat het lichaam vetten gaat gebruiken als primaire energiebron.

Dit levert drie voordelen op:

  1. Er wordt minder insuline afgegeven 
  2. Het lichaam gaat van standje vetopslag (lipogenese) naar standje vetgebruik (lipolyse)
  3. En daarmee dus ook een verhoogd gebruik van vrije vetzuren als primaire energiebron

Vet

De vetopname door diabetische katten moet matig worden beperkt als het huisdier te zwaar is.

Veranderingen in het vet-verwerkingsmechanisme kunnen bij sommige diabetische dieren de ontwikkeling van hypercholesterolemie en hepatische lipidose veroorzaken.

  • Hypercholesterolemie = aanmaken van te veel cholesterol in het bloed
  • Hepatische lipidose = leververvetting

Beperkte vetinname helpt deze veranderingen te voorkomen of te minimaliseren en zorgt ervoor dat je kat makkelijker kan afvallen (wanneer dat nodig is).

Aan de andere kant heeft vet uit voeding ook een voordeel:

Het vertraagd namelijk het legen van de maag waardoor de glycemische respons na het eten wordt beïnvloed (bron).

Glycemische respons = het effect van een maaltijd op de bloedglucosespiegel direct na het eten

Vanwege deze tegenstrijdige effecten moet het dieet van veel diabetische huisdieren relatief weinig vet bevatten en toch voldoende essentiële vetzuren (EFA's) bevatten.

Een percentage van onder de 25% DM wordt aangeraden en wanneer er sprake is van pancreatitis, dan wordt minder dan 15% DM vet aanbevolen (bron, bron).

Koolhydraten

Het koolhydraatgehalte is een belangrijke overweging voor katten met suikerziekte. Deze voedingsstof heeft namelijk de grootste invloed op bloedglucosespiegels.

Die invloed wil je zo veel mogelijk beperken omdat het verminderen van schommelingen bijdraagt aan een betere beheersing van diabetes.

Over het algemeen hebben complexe koolhydraten (zetmeel) een lagere glycemische index dan enkelvoudige koolhydraten (suikers) omdat ze langzaam worden verteerd en opgenomen (bron).

Glycemische index = een classificatiesysteem dat voedingsmiddelen categoriseert op basis van hun effecten op de bloedglucosespiegels

Maar de ene zetmeel is de andere niet.

Volkoren zetmelen hebben bijvoorbeeld een lagere glycemische index dan sterk geraffineerde zetmelen (bron).

Dit is afhankelijk van:

  • De plantaardige bron
  • De fysieke vorm
  • Hoe het wordt gekookt
  • Hoe het wordt verwerkt

In een onderzoek werden twee soorten kattenvoer vergeleken op hun glycemische respons (bron):

  1. Voer met sorghum en mais
  2. Voer met rijst

Katten die het voer met rijst kregen, aten meer en kwamen meer aan dan de groep katten die het voer kregen met sorghum en mais.

Het eten van voer met rijst zorgde ook voor een hogere bloedglucosespiegel na de maaltijd

Verschillende factoren kunnen verantwoordelijk zijn voor deze verschillen:

  • Het aandeel amylose en de hoeveelheid voedingsvezels van een zetmeel beïnvloeden beide de glycemische respons (bron).
  • Verschillende soorten rijst bevatten verschillende hoeveelheden amylose. Degenen met een hoog amylosegehalte resulteren in een hogere glycemische respons (bron).
  • De relatief lage glycemische index van gerst bijvoorbeeld is toegeschreven aan de hoge hoeveelheid vezels en bèta-glucaan (bron).

Omdat de glycemische respons een belangrijke overweging is bij het kiezen van voer voor diabetische katten, geven deze resultaten aan dat zowel de hoeveelheid als de bron van het zetmeel in het voer moet worden overwogen.

Wat betreft de hoeveelheid is er onderzoek gedaan naar het effect van twee soorten kattenvoer:

  1. Kattenvoer met een gematigde hoeveelheid koolhydraten (26% ME) en hoog in vezels
  2. Kattenvoer met weinig koolhydraten (12% ME) en laag in vezels

Conclusie:

Het koolhydraatarm kattenvoer zorgde ervoor dat meer katten geen insuline meer nodig hadden (bron).

Vezels

Vezels worden over het algemeen verdeeld in twee groepen: oplosbare vezels en onoplosbare vezels (bron).

Oplosbare vezels:

  • Kunnen beter water vasthouden 
  • Vertragen het legen van de maag 
  • Vertragen de opname van voedingsstoffen door het darmoppervlak
  • Zijn over het algemeen goed fermenteerbaar (lees dit artikel voor de fermenteerbaarheid van vezels)

Dit zijn de verschillende oplosbare vezels die je kan tegenkomen in kattenvoer:

  • Arabische gom
  • Pectine
  • Carboxymethylcellulose
  • Methylcellulose
  • Guargom
  • Johannesbroodpitmeel
  • Xanthaangom

Onoplosbare vezels:

  • Hebben een minder watervasthoudend vermogen
  • Gaan sneller door de maagdarmkanaal 
  • Worden minder efficiënt gefermenteerd

Dit zijn de verschillende onoplosbare vezels die je kan tegenkomen in kattenvoer:

  • Bietenpulp
  • Cellulose
  • Rijstzemelen
  • Koolvezel

Onderzoek bij mensen heeft aangetoond dat voeding met een hoog gehalte aan complexe koolhydraten en oplosbare vezels de postprandiale glycemische respons dempt en helpt bij de glycemische controle (bron, bron).

Ook bij honden is de rol van voedingsvezels bij de behandeling van diabetes uitgebreid bestudeerd:

  • Nelson RW, Ihle SL, Lewis LD, and others: Effects of dietary fiber supplementation on glycemic control in dogs with alloxan- induced diabetes mellitus, Am J Vet Res 52:2060–2066, 1991.
  • Blaxter AC, Cripps RJ, Gruffyd-Jones TJ: Dietary fibre and postprandial hyperglycemia in normal and diabetic dogs, J Small Anim Pract 31:229–233, 1990.
  • Nelson RW, Duesberg CA, Ford SL, and others: Effect of dietary insoluble fiber on control of glycemia in dogs with naturally acquired diabetes mellitus, J Am Vet Med Assoc 212:380–386, 1998.
  • Diez M, Hornick JL, Baldwin P, and others: Influence of a blend of fructo-oligosaccharides and sugar beet fiber on nutrient digestibility and plasma metabolite concentrations in healthy Beagles, Am J Vet Res 58:1238–1242, 1997.
  • Nelson RW, Sunvold GD: Effect of carboxymethylcellulose on postprandial glycemic response in healthy dogs. In Reinhart GA, Carey DP, editors: Recent advances in canine and feline nutrition, Iams nutrition symposium proceedings, vol 2, Wilmington, Ohio, 1998, Orange Frazer Press.
  • Burney MI, Massimino SF, Field CJ, and others: Modulation of intestinal function and glucose homeostasis in dogs by the ingestion of fermentable dietary fibers. In Reinhart GA, Carey DP, editors: Recent advances in canine and feline nutrition, Iams nutrition symposium proceedings, vol 2, Wilmington, Ohio, 1998, Orange Frazer Press.
  • Reppas C, Meyer JH, Sirois J, Dressman JB: Effect of hydroxyproplymethylcellulose on gastrointestinal transit and luminal viscosity in dogs, Gastroenterology 100:1217–1223, 1991.
  • Reppas C, Dressman JB: Viscosity modulates blood glucose response to nutrient solutions in dogs, Diabetes Res Clin Pract 17:81–88, 1992.
  • Nelson RW: Dietary management of diabetes mellitus, J Small Anim Pract 33:213–217, 1992.

Specifiek voor de kat is er weinig over te vinden, hoewel het Small Animal Clinical Nutrition studieboek aangeeft dat oplosbare vezels de bloedsuikerstijging lijken te verminderen en dat een vezelgehalte van 2-7% op droge basis voldoende is. 

Desondanks geven ze aan dat vezels tot op heden geen mega belangrijke factor lijkt te zijn voor suikerkatten (bron).

Dit in tegenstelling tot wat menig kattenvoer merk je probeert te laten geloven. 

Chroom

Het mineraal chroom wordt sinds het einde van de jaren vijftig erkend als een essentiële voedingsstof die nodig is voor het glucosemetabolisme (bron).

Glucosemetabolisme = het verwerken van glucose in het lichaam

De biologisch actieve vorm van chroom genaamd glucosetolerantiefactor (GTF), verhoogt de glucosetolerantie door ondersteuning van de insulinewerking en de productie van insulinereceptoren (bron, bron).

Dit betekent dat chroom ervoor zorgt dat het lichaam makkelijker in staat is om de glucose in het bloed te regelen.

Een onderzoek bij gezonde katten met een normaal gewicht toonde aan dat de toevoeging van chroom(III)tripicolinaat met 300 en 600 delen per miljard (ppb) aan het voer een verbetering van de glucosetolerantie opleverde (bron).

In feite: 

Katten met van nature voorkomende glucose-intolerantie en insulineresistentie zoals Burmese katten..

Of katten met een tekort aan chroom, hebben de meeste kans om baat te hebben bij chroomsuppletie. 

Calorische inname en gewichtsbeheersing

Er is genoeg onderzoek gedaan naar het verband tussen obesitas en diabetes type II katten (bron).

Eén daarvan is het onderzoek naar de glucosetolerantie en insulinerespons bij katten met een normaal gewicht ten opzichte van katten met overgewicht. 

Katten met overgewicht blijken minder tolerant zijn voor glucose en hebben een verhoogde insulinerespons t.o.v. de katten met een normaal gewicht (bron).

Ik heb twee onderliggende oorzaken van insulineresistentie bij te dikke katten kunnen vinden (bron, bron, bron, bron).

Wanneer een kat zwaarder wordt daalt de aanmaak van insulinereceptoren (cellen die insuline kunnen binden).

Hierdoor zijn er minder cellen om insuline te kunnen verwerken waardoor er meer insuline in het bloed blijft.

Daarnaast kunnen de receptoren die er nog wel zijn, moeilijker de insuline binden.

Een andere oorzaak kan zijn dat de receptoren beschadigd raken wanneer katten dikker worden.

Dit betekent dat er problemen ontstaan bij de signalering in het lichaam om insuline uit het bloed te halen.

Ook dan blijft er dus insuline in het bloed zitten.

Na verloop van tijd probeert het lichaam er alles aan te doen om de hoeveelheid insuline uit het bloed te halen, wat niet lukt.

Chronische hyperglykemie ontwikkelt zich dan.

Daarom is het belangrijk om te dikke katten te laten afvallen. 

De glucosetolerantie verbetert zich namelijk weer.

Een manier om je diabetische kat te laten afvallen is het geven van koolhydraatarm en eiwitrijk kattenvoer. 

Maar let op:

Wanneer je kat teveel calorieën binnen krijgt zal hij of zij nog steeds niet gaan afvallen.

Dus de caloriebehoefte berekenen is erg belangrijk.

(Sowieso is dat trouwens belangrijk om je kat gezond te houden)

Daarnaast is het zeer belangrijk om de hoeveelheid glucose in het lichaam zorgvuldig te controleren, zodat de inname van externe insuline aangepast kan worden naarmate de glucosetolerantie verbetert.

Timing van de porties

De laatste belangrijke factor bij het behandelen van diabetes is het moment waarop je het kattenvoer geeft en het aantal porties.

Allereerst is het belangrijk om te weten dat het beter is om meerdere kleine porties te geven, dan één grote portie.

Het voeren van meerdere kleine porties helpt postprandiale fluctuaties in de bloedglucosespiegels tot een minimum te beperken.

Dan het moment van voeren:

Als insuline vroeg in de ochtend wordt toegediend, moet de eerste portie vlak voor de insuline-injectie worden gegeven.

Je wilt namelijk het kattenlichaam voorzien van voedingsstoffen op het moment dat de exogene insuline-activiteit het hoogst is.

De overige drie of vier porties per dag kunnen met gelijke tussenpozen worden gegeven, afhankelijk van de werking van de gebruikte insuline.

Het nemen van bloedmonsters en het meten van de bloedglucosespiegels om de 1 tot 2 uur gedurende een periode van 24 uur zal aangeven of het voedingsschema voldoende samenvalt met de insuline-activiteit.

Als de postprandiale bloedglucosespiegels stijgen tot boven 180 milligram (mg)/deciliter (dl), moet het interval tussen voeren en insuline toediening worden verkort.

Zijn de bloedglucosewaardes nog steeds te hoog, dan moet je de porties kleiner maken en/of het aantal porties per dag verhogen. 

Ook moet je de porties altijd binnen 1 tot 2 uur na de laagste bloedglucosespiegel geven.

Maar wat als je kat moeilijk doet met eten?

We weten allemaal dat de meeste katten zeer kieskeurig zijn en slecht tegen verandering kunnen.

Weet dat je langzaam over moet stappen op het geven van meerdere porties wanneer je kat gewend is om zelf te bepalen wanneer die eet (lees: zijn bakje is gevuld voor de hele dag). 

Dit heeft tijd nodig en je geduld wordt op de proef gesteld.

Lastig is het.

Dit is wat kan je doen:

Het nieuwe voer in een bakje doen naast het oude voer zodat de kat kan wennen aan het idee dat het nieuwe voer geen bedreiging is, maar ook gewoon gegeten kan worden.

Je kat gaat er waarschijnlijk aan snuffelen en gaat het oude voer opeten.

Dit is onderdeel van de overstap.

Niet erg dus.

Na enkele dagen kan je proberen om een klein beetje van het nieuwe voer te mengen met het oude voer. 

Gaat dit goed, dan kan je het aandeel van het nieuwe voer vergroten en het deel van het oude voer verkleinen.

Mocht je kat het niet eten, ga dan weer terug naar de eerste stap.

Heb je dit enkele weken geprobeerd zonder succes lees dan het artikel waarin ik nog meer ideeën geven met betrekking tot het overstappen naar nieuw voer.

Belangrijk: als je kat weigert te eten, kan de insuline-injectie worden onthouden.

Door dit te doen wordt je kat beschermt tegen het risico van insuline-geïnduceerde hypoglykemie.

Dit houdt in dat het lichaam te lage bloedglucosewaardes heeft doordat insuline wordt toegediend terwijl het niet nodig is.

De kat eet namelijk niet en krijgt daardoor geen voedingsstoffen binnen die de bloedglucosespiegel laat stijgen.

De bloedglucosespiegel blijft dus op een normaal niveau (wat goed is).

Maar als je toch insuline gaat toedienen dan zakt het niveau.

Dit kan levensbedreigend zijn.

Tot slot mogen geen aanvullende voedingsmiddelen worden gegeven en de etenstijden moeten zo constant mogelijk blijven.

Nu is het jouw beurt!

Nu is het jouw beurt!

Heb jij wat gehad aan dit artikel? Heb je nog vragen? Laat het me vooral weten door hieronder een reactie te plaatsen en dan kom ik er z.s.m. op terug 😉

Subscribe
Notify of
guest
0 Comments
Inline Feedbacks
View all comments
0
Heb je een vraag of opmerking? Laat een reactie achter :)x
()
x